Teksten

Home

  Lezing van Abbestaf, 10-1998

 

 
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Eindhoven in, Eindhoven uit

 

 

Zoals de meeste Eindhovenaars, ben ik niet afkomstig uit Eindhoven. Ik ben opgegroeid in een historische stad in het westen. Zo'n Hollandse monumentenstad met een fraai gotisch stadhuis, waarvan het zandstenen borduurwerk nog wel eens in een kunsthistorische beschouwing wordt afgebeeld, en met een plattegrond waarop de jaarringen nog steeds zijn af te lezen. Zo'n stad die in de Tweede Wereldoorlog is kapotgebombardeerd, in de vijftiger jaren punctueel en vlijtig, maar zonder veel liefde is gerestaureerd, en daarna..

daarna is bedolven onder scheepsladingen bloembakken, sierbestrating, antieke polyester uithangborden, schoon metselwerk, verantwoord ingepaste nieuwbouw, messing deurbeslag, speels straatmeubilair en gemacrameede vitrages. Zo'n stad. U begrijpt wat ik bedoel. Zo'n stad waar de totale, definitieve vertrutting heeft toegeslagen, een typisch Nederlandse mengeling van hypocrisie, commercie, behoudzucht en kleinsteedse welstandscommissies. Het resultaat is verschrikkelijk. De stad is verworden tot een wassenbeeldenmuseum van zichzelf, tot het soort binnenste buiten gekeerde souvenirwinkel waar Duitse en Nederlandse toeristen niet genoeg van kunnen krijgen. Soms, soms - droom ik nog dat Middelburg weer gebombardeerd wordt.

  De eerste jaren dat ik hier woonde was de opluchting groot - íedere keer dat ik Eindhoven binnenreed. Ik dankte de Heer dat ik hier niet bang hoefde te zijn dat het 19e-eeuwse stadhuis tot trendy café werd omgebouwd - het was immers al sinds mensenheugenis gesloopt. Alles, bijna alles wat in Eindhoven zijn functie had overleefd, was met een opgewekt soort vandalisme met de grond gelijk gemaakt. Géén met kunsthistorie of emoties doordrenkte ruïnes, maar eerlijk braakliggend terrein. Geen pretenties en geen historisch besef. Heerlijk.

  Eindhoven... vergeleken met veel andere Hollandse steden een amorfe plas gebouwen, niet meer dan een doorsnee buitenwijk met aanpalend industrieterrein. Maar waar de rest van het land al langzaam aan het veranderen was in een openlucht- en pretpark, hield Eindhoven zijn utilitaire karakter, en vergeleken met mijn geboortestad was het een wonder van vernieuwing en openheid. Sociale barrières waren afwezig, religie speelde nauwelijks een rol. Een agglomeratie die zichzelf gedecentraliseerd had, en die in alle richtingen vrij te doorkruisen was. Zelfs de gaten in de bebouwing van het centrum hadden voor mij iets poëtisch: tekens van de voorlopigheid en veranderlijkheid van een stad. Geen dramatische littekens, maar plaatsen waar je een potje kon voetballen... en waar ooit, óóit iets níeuws, iets opzienbarends zou plaatsvinden.

 

Tja. Dat is dus niet gebeurd, zoals we weten. De gaten zijn in het afgelopen decennium in hoog tempo opgevuld, grotendeels met kantoorgebouwen uit de laden van niet al te dure architektenbureaus. Voetballen kun je bijna nergens meer - ook figuurlijk niet. Onder druk van de economie is vrijwel iedere plaats in de stad onder het fantasieloze regime van het rendement geraakt. Alles waarop de hand kan worden gelegd wordt langzamerhand geëxploiteerd. Mede daardoor is Eindhoven, vrees ik, meer en meer gaan lijken op de stad die ik dertig jaar geleden ontvluchtte. Een bijna doorsnee Nederlandse stad. Met draaiorgel, stadsarcheoloog en muziekzaal, en andere doorsnee voorzieningen. Maar zonder het dwarse, onafgemaakte en oneerbiedige van vroeger.

  Ook cultureel. De Technische Universiteit gaat gebukt onder verwaarlozing en jaren van publiek beleden onverschilligheid voor techniek en wetenschap; na een periode van bloei is het van Abbemuseum in een paar jaar, door een onnavolgbare serie eigenwijze manoeuvres van de directie, in een leegstaande personeelswinkel beland, met een programma dat zich nauwelijks onderscheidt van de inmiddels tientallen vergelijkbare musea en kunsthallen tussen Rotterdam en Basel. En het Muziekcentrum is vooral eh.. populair.

  Je zou haast zeggen: geen wonder dat de Philipstop naar een flitsend nieuw pand in de Randstad vertrekt, maar persoonlijk denk ik niet dat het sociaal-culturele klimaat in Eindhoven daar debet aan is. Door de technologische ontwikkeling kan de beslissing vanuit welke plaats het concern geleid wordt, uit dwang of noodzaak, maar op banale persoonlijke voorkeur worden genomen. En dan vermoed ik sterk dat een vragend opgetrokken wenkbrauw, een ironische gewelfde lip van een aspirant-lid van een board of directors in New York of Hong Kong meer invloed op zo'n beslissing heeft dan een hele...witte... dame.

  En eigenlijk - moet ik eerlijk zeggen - zal het mij aan mijn reet roesten. Good riddance. Het is heus niet de aanwezigheid van enige tientallen overbetaalde managers die de levensvatbaarheid van de stad bepaalt. Integendeel. Het is iets anders, maar wat precies? Er bestaan ongetwijfeld ambtelijke normen voor de culturele potentie van een stad, gecorrigeerd voor inkomenspeil, gemiddelde leeftijd en schoenmaat van de bevolking, maar veel interessants zullen die wel niet opleveren.

Wat maakt een stad bijzonder? Hoe kun je dat meten? En, belangrijker nog.. hoe komt dat?

 


Een van de dingen waarop ik altijd let als ik in een nieuwe stad kom, is het aantal verschillende vissoorten die op de markt te vinden zijn. Hoe komt het dat je in de ene stad wel veertig verschillende soorten aantreft, en in de andere stad alleen maar haring, paling en schol - ook al moet het aantal allochtonen, Zeeuwen en andere visliefhebbers ongeveer gelijk zijn?

Hoe is het mogelijk dat in de Colombiaanse stad Barranquilla - een stinkend gat vol ratten, invaliden en smokkelaars dat lang bovenaan mijn privé-lijstje van vreselijkste steden heeft gestaan - hoe komt het dat uitgerekend dáár meer in exquise nylonkousen gespecialiseerde winkeltjes gevestigd zijn dan ik ooit elders ter wereld ben tegengekomen? Is dat een standaard voor cultuur? Wat doet een klassieke balletchoreograaf in een dorpje in Benin? Waarom is uitgerekend het Franse gehucht Haute-Rives een bedevaartsoord voor het raardere type beeldend kunstenaars?

  Vragen waarop geen eenvoudig antwoord bestaat. Zeker, het is moeilijk, maar absoluut niet onmogelijk om een bloeiend cultureel klimaat of instituut van overheidswege om zeep te helpen - zie de meer ongure communistische regimes in Oost-Europa. Maar ik vrees dat, om een iets dergelijks òp te bouwen ingrediënten nodig zijn die door geen subsidies, beleidsnota's of sociaal-culturele instellingen kunnen worden geproduceerd, ingrediënten zoals toeval, persoonlijke inzet, rommel en ruimte. In Haute-Rives heeft ooit de postbode Cheval gewoond, die jarenlang op zijn bestelrondes bijzondere stenen meenam en tot een bizar paleis, het 'palais idéal' bouwde. De choreograaf bestudeert al een half mensenleven de manier waarop Afrikanen lopen. En in Eindhoven is de laatste kousenwinkel al weer jaren geleden gesloten.

  Waar ik voor wil pleiten, zijn de gaten in de stad. Braakliggende grond, leegstaande gebouwen, onbeheerde stichtingen, vergeten plantsoenen, in onbruik geraakte machines, zich vervelende ambtenaren - die de tijd hebben om onzinnige verhalen aan te horen - het is alles beter dan het efficiënte, aangeharkte ideaal dat Eindhoven en alle andere Nederlandse overheden momenteel voor ogen staat. Het vormt een betere voedingsbodem voor tegendraadse en vernieuwende initiatieven. Het maakt dat de stad kan ademen.

  Als ik Eindhoven te zijner tijd weer verlaat - misschien in de vorm van een rookwolk uit een schoorsteen aan de Oirschotse dijk, misschien in dezelfde trein als de Philips-werknemers die hun bazen gaan verzorgen in de Randstad - hoop ik dat ik meer chaos achterlaat dan ik hier aantrof toen ik kwam.

Ik doe m'n best, in ieder geval.