Eindhoven in, Eindhoven uit
Zoals de meeste Eindhovenaars, ben ik
niet afkomstig uit Eindhoven. Ik ben opgegroeid in een historische stad
in het westen. Zo'n Hollandse monumentenstad met een fraai gotisch
stadhuis, waarvan het zandstenen borduurwerk nog wel eens in een
kunsthistorische beschouwing wordt afgebeeld, en met een plattegrond
waarop de jaarringen nog steeds zijn af te lezen. Zo'n stad die in de
Tweede Wereldoorlog is kapotgebombardeerd, in de vijftiger jaren
punctueel en vlijtig, maar zonder veel liefde is gerestaureerd, en
daarna..
daarna is bedolven onder
scheepsladingen bloembakken, sierbestrating, antieke polyester
uithangborden, schoon metselwerk, verantwoord ingepaste nieuwbouw,
messing deurbeslag, speels straatmeubilair en gemacrameede vitrages.
Zo'n stad. U begrijpt wat ik bedoel. Zo'n stad waar de totale,
definitieve vertrutting heeft toegeslagen, een typisch Nederlandse
mengeling van hypocrisie, commercie, behoudzucht en kleinsteedse
welstandscommissies. Het resultaat is verschrikkelijk. De stad is
verworden tot een wassenbeeldenmuseum van zichzelf, tot het soort
binnenste buiten gekeerde souvenirwinkel waar Duitse en Nederlandse
toeristen niet genoeg van kunnen krijgen. Soms, soms - droom ik nog dat
Middelburg weer gebombardeerd wordt.
De eerste jaren dat ik hier
woonde was de opluchting groot - íedere keer dat ik Eindhoven
binnenreed. Ik dankte de Heer dat ik hier niet bang hoefde te zijn dat
het 19e-eeuwse stadhuis tot trendy café werd omgebouwd - het was immers
al sinds mensenheugenis gesloopt. Alles, bijna alles wat in Eindhoven
zijn functie had overleefd, was met een opgewekt soort vandalisme met de
grond gelijk gemaakt. Géén met kunsthistorie of emoties doordrenkte
ruïnes, maar eerlijk braakliggend terrein. Geen pretenties en geen
historisch besef. Heerlijk.
Eindhoven... vergeleken met veel
andere Hollandse steden een amorfe plas gebouwen, niet meer dan een
doorsnee buitenwijk met aanpalend industrieterrein. Maar waar de rest
van het land al langzaam aan het veranderen was in een openlucht- en
pretpark, hield Eindhoven zijn utilitaire karakter, en vergeleken met
mijn geboortestad was het een wonder van vernieuwing en openheid.
Sociale barrières waren afwezig, religie speelde nauwelijks een rol. Een
agglomeratie die zichzelf gedecentraliseerd had, en die in alle
richtingen vrij te doorkruisen was. Zelfs de gaten in de bebouwing van
het centrum hadden voor mij iets poëtisch: tekens van de voorlopigheid
en veranderlijkheid van een stad. Geen dramatische littekens, maar
plaatsen waar je een potje kon voetballen... en waar ooit, óóit iets
níeuws, iets opzienbarends zou plaatsvinden.
Tja. Dat is dus niet gebeurd, zoals we
weten. De gaten zijn in het afgelopen decennium in hoog tempo opgevuld,
grotendeels met kantoorgebouwen uit de laden van niet al te dure
architektenbureaus. Voetballen kun je bijna nergens meer - ook
figuurlijk niet. Onder druk van de economie is vrijwel iedere plaats in
de stad onder het fantasieloze regime van het rendement geraakt. Alles
waarop de hand kan worden gelegd wordt langzamerhand geëxploiteerd. Mede
daardoor is Eindhoven, vrees ik, meer en meer gaan lijken op de stad die
ik dertig jaar geleden ontvluchtte. Een bijna doorsnee Nederlandse stad.
Met draaiorgel, stadsarcheoloog en muziekzaal, en andere doorsnee
voorzieningen. Maar zonder het dwarse, onafgemaakte en oneerbiedige van
vroeger.
Ook cultureel. De Technische
Universiteit gaat gebukt onder verwaarlozing en jaren van publiek
beleden onverschilligheid voor techniek en wetenschap; na een periode
van bloei is het van Abbemuseum in een paar jaar, door een onnavolgbare
serie eigenwijze manoeuvres van de directie, in een leegstaande
personeelswinkel beland, met een programma dat zich nauwelijks
onderscheidt van de inmiddels tientallen vergelijkbare musea en
kunsthallen tussen Rotterdam en Basel. En het Muziekcentrum is vooral
eh.. populair.
Je zou haast zeggen: geen wonder
dat de Philipstop naar een flitsend nieuw pand in de Randstad vertrekt,
maar persoonlijk denk ik niet dat het sociaal-culturele klimaat in
Eindhoven daar debet aan is. Door de technologische ontwikkeling kan de
beslissing vanuit welke plaats het concern geleid wordt, uit dwang of
noodzaak, maar op banale persoonlijke voorkeur worden genomen. En dan
vermoed ik sterk dat een vragend opgetrokken wenkbrauw, een ironische
gewelfde lip van een aspirant-lid van een board of directors in New York
of Hong Kong meer invloed op zo'n beslissing heeft dan een
hele...witte... dame.
En eigenlijk - moet ik eerlijk
zeggen - zal het mij aan mijn reet roesten. Good riddance. Het is heus
niet de aanwezigheid van enige tientallen overbetaalde managers die de
levensvatbaarheid van de stad bepaalt. Integendeel. Het is iets anders,
maar wat precies? Er bestaan ongetwijfeld ambtelijke normen voor de
culturele potentie van een stad, gecorrigeerd voor inkomenspeil,
gemiddelde leeftijd en schoenmaat van de bevolking, maar veel
interessants zullen die wel niet opleveren.
Wat maakt een stad bijzonder? Hoe kun
je dat meten? En, belangrijker nog.. hoe komt dat?
Een van de dingen waarop ik altijd
let als ik in een nieuwe stad kom, is het aantal verschillende
vissoorten die op de markt te vinden zijn. Hoe komt het dat je in de
ene stad wel veertig verschillende soorten aantreft, en in de andere
stad alleen maar haring, paling en schol - ook al moet het aantal
allochtonen, Zeeuwen en andere visliefhebbers ongeveer gelijk zijn?
Hoe is het mogelijk dat in de
Colombiaanse stad Barranquilla - een stinkend gat vol ratten,
invaliden en smokkelaars dat lang bovenaan mijn privé-lijstje van
vreselijkste steden heeft gestaan - hoe komt het dat uitgerekend
dáár meer in exquise nylonkousen gespecialiseerde winkeltjes
gevestigd zijn dan ik ooit elders ter wereld ben tegengekomen? Is
dat een standaard voor cultuur? Wat doet een klassieke
balletchoreograaf in een dorpje in Benin? Waarom is uitgerekend het
Franse gehucht Haute-Rives een bedevaartsoord voor het raardere type
beeldend kunstenaars?
Vragen waarop geen eenvoudig
antwoord bestaat. Zeker, het is moeilijk, maar absoluut niet
onmogelijk om een bloeiend cultureel klimaat of instituut van
overheidswege om zeep te helpen - zie de meer ongure communistische
regimes in Oost-Europa. Maar ik vrees dat, om een iets dergelijks òp
te bouwen ingrediënten nodig zijn die door geen subsidies,
beleidsnota's of sociaal-culturele instellingen kunnen worden
geproduceerd, ingrediënten zoals toeval, persoonlijke inzet, rommel
en ruimte. In Haute-Rives heeft ooit de postbode Cheval gewoond, die
jarenlang op zijn bestelrondes bijzondere stenen meenam en tot een
bizar paleis, het 'palais idéal' bouwde. De choreograaf bestudeert
al een half mensenleven de manier waarop Afrikanen lopen. En in
Eindhoven is de laatste kousenwinkel al weer jaren geleden gesloten.
Waar ik voor wil pleiten,
zijn de gaten in de stad. Braakliggende grond, leegstaande gebouwen,
onbeheerde stichtingen, vergeten plantsoenen, in onbruik geraakte
machines, zich vervelende ambtenaren - die de tijd hebben om
onzinnige verhalen aan te horen - het is alles beter dan het
efficiënte, aangeharkte ideaal dat Eindhoven en alle andere
Nederlandse overheden momenteel voor ogen staat. Het vormt een
betere voedingsbodem voor tegendraadse en vernieuwende initiatieven.
Het maakt dat de stad kan ademen.
Als ik Eindhoven te zijner
tijd weer verlaat - misschien in de vorm van
een rookwolk uit een schoorsteen aan de Oirschotse dijk, misschien
in dezelfde trein als de Philips-werknemers die hun bazen gaan
verzorgen in de Randstad - hoop ik dat ik meer chaos achterlaat dan
ik hier aantrof toen ik kwam.
Ik
doe m'n best, in ieder geval.