Teksten

Home

  Over Theo van Keulen

 

 
 

 

 

 

Een klein verhaal

We zitten samen aan tafel. Buiten wordt de laatste dag van deze eindeloos verlengde nazomer gevierd, de krachteloze zon staat lager dan ooit. Het begint koud te worden. Ver weg het melancholieke gekerm van overvliegende ganzen.

Acht jaar geleden heb ik al eens een catalogustekst over Theo z’n werk geschreven. We hebben hem allebei herlezen. ‘Alles geldt nog steeds’ zeg ik. Hij knikt. ‘Dat hoeven we dus niet opnieuw te doen.’

"Een oppervlakkig beschouwer zal door zijn werk misschien aan 'de goede oude tijd' worden herinnerd: een mythisch Brabants reservaat van voorbije warmte en gemoedelijkheid. Maar wie ècht kijkt, weet beter."

Veel aansporing heeft Theo niet nodig. Hij vertelt over zijn vader, die ‘zijn eigen personeel maakte’. Twintig kinderen had hij, waarvan de meesten te werk werden gesteld in zijn elektrotechnisch bedrijf in Nuenen. Het enorme gezin woonde in een voormalige kousenfabriek, pal tegenover de pastorie waar Vincent van Gogh is opgegroeid. ‘Nooit was je alleen. Nooit. Als er bezoek was, werd je zelfs midden in de nacht uit bed gehaald om bij je broer te gaan slapen. En een vreemde mocht in jouw warme bed.’

Het werk van Theo van Keulen is altijd een spel met illusies en realiteit geweest. Zijn vroegere assemblage-schilderijen - waarin de geschilderde werkelijkheid met reële voorwerpen werd gecombineerd - hebben zich ontwikkeld tot complexe installaties met fotografische en video-elementen. En de laatste jaren speelt de herinnering aan zijn jeugd een grote rol erin - een jeugd die bepaald geen folkloristisch paradijs was.

Als kind kreeg hij pleuritis, in een tijd dat er nog geen antibiotica bestonden. De enige remedie was bedrust. ‘Ik herinner me nog dat ze een tekenbord op m’n bed maakten. Daar is het eigenlijk mee begonnen.’ Theo lag op bed, maar kon tekenen. Andere kinderen brachten hem gevangen mussen. Hij toverde ze met penseel en verf om in roodborstjes. ‘Een dubbeltje per stuk brachten die op.’

"Van Keulens installaties gaan over macht, over onderdrukking door familie, kerk en sekse. Ze gaan over het menselijk bestaan, waarin een kruis, een kinderwagen of een koe een wapen kan zijn. Ze berichten compromisloos en onsentimenteel over zijn eigen leven, het leven van anderen en over dat van de dieren waarmee de mens samenleeft."

Ik vraag of hij nog wel eens schildert. Nee, nooit meer. ‘Als ik nou over schilderijen zou dromen of fantaseren… Verf, linnen, het ligt allemaal klaar. Maar ik denk alleen nog in voorwerpen, scènes, gebeurtenissen. Meestal van toen, ja.’

De zon is bijna onder. Om de hoek, in de donker wordende galerie, staat een simpele installatie. Een rechte stoel met een streng wol om de rugleuning en een paar bollen opgewikkelde wol op de zitting. Haast automatisch steek ik mijn onderarmen omhoog. ‘Zo moest dat, hè?’ ‘Ja’, zegt Theo, ‘maar als er niemand was of niemand wilde, moest de wol om de stoel.. Je kon er dan alleen niet bij zitten.’ ‘Breien’ is de titel van het werk. Het is een klein verhaal, over de manier waarop mensen elkaar gebruiken. Toen ook al.

 

 

A small story

We’re at the table together. Outside, the last day of this endlessly prolonged Indian summer is celebrated, the weak sun is lower than ever. It’s starting to get cold. The melancholy cries of geese flying over, far away.

I wrote a catalogue text about Theo’s work before, about eight years ago. We‘ve both read it again. ‘It still holds good’, I say. He nods. ‘So we don’t have to do that again.’

"His work may remind a superficial spectator of ‘the good old times’: a mythical provincial reserve of lost warmth and cosiness. But whoever takes a good look, will know better."

Theo doesn’t need much prompting. He tells about his father, who ‘made his own employees’. He had twenty children, and most of them were put to work in his electrician firm in Nuenen. The huge family lived in a former stocking factory, directly across the presbytery where Vincent van Gogh grew up. ‘You were never alone. Never. If there were any visitors, you were hauled out of your bed to sleep with your brother, even if it was in the middle of the night. And a stranger was allowed to sleep in your warm bed.’

"Theo van Keulen’s work has always been a game of illusions and reality. His early assemblage paintings – in which painted reality was combined with real objects – have developed into complex installations with photographic and video elements. And in the last few years they are imbued with childhood memories – a childhood which certainly wasn’t a folkloristic paradise."

As a child he came down with pleurisy, at a time no antibiotics were available. The only remedy was bed rest. ‘I still remember that they fixed a drawing board to my bed. That’s what it all started with.’. Theo had to stay in bed, but he was allowed to draw. Other kids brought him the sparrows they caught. With paint and brushes he converted them into robins. ‘They went for twopenny a piece.’

"Van Keulen’s installations are about power, about oppression by family, church and gender. They are about human existence, in which a cross, a pram or a cow can be a weapon. They report, without compromise or sentimentality, about his own life, about the life of others and about the animals man chooses to live with."

I ask him if he still paints. No, never. ‘Well, if I would dream or fantasize about painting… The paint, the canvas, it’s all there, ready to use. But I only think about objects, scenes, events. Yes, mostly from back then."

The sun has almost set. Around the corner, in the darkening gallery, there’s a simple installation. It’s a straight-backed chair with a skein of wool around the back and some balls of wool on the seat. Almost automatically I raise my forearms. ‘That’s how it was done, wasn’t it?’ ‘Yeah,’ Theo says, ‘but if there was nobody around, or nobody wanted to, the wool had to go around the chair. Only you couldn’t sit down then.’ ‘Knitting’ is the title of the work. It’s a small story, about the way people use each other. Even back then.