Leven zonder hart
Het is, dat de meesten van ons er het
geld niet voor hebben, en dat de Zoveelste Nota Ruimtelijke Ordening hel
en verdoemenis predikend dwarsligt, maar anders... anders zou het
merendeel van de Nederlanders - ikzelf eigenlijk niet uitgezonderd -
maar één type huis bewonen. Volgens de polls willen wij allemaal een
aangenaam in het groen gelegen, lichtelijk kitscherig villaatje, op méér
dan gehoorsafstand van de buren, en ver van ieder centrum verwijderd.
Daarin staan we niet alleen. Belgen en
Amerikanen denken er net zo over, en daar is onze burgermansdroom al een
heel eind werkelijkheid geworden.
Het levert buitenwijken op die niet
fraai zijn om naar te kijken, en hemeltergend saai, maar met héél
tevreden bewoners. Wij Nederlanders nemen ogenschijnlijk nog genoegen
met met een belabberd surrogaat - de rijtjeswoning - maar je hoeft maar
door een nieuwbouwwijk te lopen en op de aankleding van onze
doorzonwoningen te letten om te zien wat de geheime ambities van de
gemiddelde Nederlander zijn.
Planologen doen hun uiterste best om
ons op andere ideeën te brengen - tot voor kort met enig succes. We
vergaten gedwee onze geheime villaatjes en lieten ons in flats en dure
stadsappartementen schuiven. Helaas, de huidige projectontwikkelaar en
consument laat zich steeds minder de wet voorschrijven. We hebben centen
en, Vinex of geen Vinex, Nederland wordt onverbiddelijk volgebouwd met -
nou ja bijna droomwoningen. Afgezien van de gevolgen voor milieu,
verkeer en de bestuurlijke structuur, gaan de steden er ook anders
uitzien: ze raken verloren temidden van de eindeloze suburbs.
Maar, zoals alle planologen weten:
steden horen een centrum te hebben. Steden die in deze eeuw zijn
ontstaan of groot geworden - zoals Eindhoven - worden in planologenland
meewarig bejegend: het zijn steden zonder hart. Een èchte stad heeft één
centrum, waar de magistratuur, de commercie en de clerus elkaar op
goed-Hollandse wijze hebben gevonden - al in de Middeleeuwen, als het
even kan.
Amsterdam is natuurlijk het
kleuterschoolvoorbeeld. Dàt is nog eens een stad - de natte droom van de
Nederlandse planoloog: een prachtige, organisch gegroeide plattegrond,
een meesterwerk van concentrische ringen waaraan je moeiteloos de meest
platvloerse metaforen en halfbakken theorieën kunt ophangen. Hèt model
om gemankeerde nederzettingen als Eindhoven de oren mee te wassen - de
planners likken hun lippen af, trekken hun viltstift en zetten nog eens
een vers velletje op hun flipover.
Maar is dat wel zo? Heeft een stad een
centrum nodig? Heeft die fraaie concentrische vorm van de grachtengordel
nog wel een functie? Het Amsterdamse centrum is de laatste decennia
behoorlijk in de soep gelopen: van de Kalverstraat rest niet meer dan
een ordinaire koopgoot, de wallen zijn reddeloos verpauperd en het
straatbeeld wordt bepaald door tourist traps en vliegende winkels.
Zo zijn de oorspronkelijke bewoners van
de Jordaan, handwerkslieden die de rijke grachtengordel bedienden,
gevlucht naar Almere, terwijl hun buurt is overgenomen door boetieks,
binnenhuisarchitecten en ander modieus volk. Het leven van de meeste
inwoners van Amsterdam leven heeft niets meer te maken met de plaats
waar ze wonen. Wie er gewoond heeft, weet het: de stad bestaat uit
honderden, zo niet duizenden dorpsgemeenschappen van niet-Amsterdammers
- nagenoeg zonder onderling contact. En vrijwel allemaal mijden ze hun
veelgeroemde centrum als de pest, het overleverend aan junks en
toeristen.
Dus ja, 'Eindhoven een stad met een
aantrekkelijk centrum ...?' Het klinkt alsof we dat wel kunnen missen.
Want wàt en wie zal er worden aangetrokken door een aantrekkelijker
centrum? Nog meer Blokkers, nog meer Kruitvaten, nog meer
spijkerbroekenmaffia - je kunt je in gemoede afvragen of we daar wel
geld en energie in moeten steken. Nog afgezien van de toenemende
milieuproblemen en afnemende bereikbaarheid die een 'aantrekkelijker'
centrum met zich meebrengt, lijkt het hele idee een achterhaalde zaak.
Niet alleen in Amsterdam is het fout
gelopen - je ziet het ook aan de uitgebrande binnenstad van Detroit of
de peperdure lege verpakking die de Parijse cité is geworden: het
stadscentrum is zijn Middeleeuwse, alles overheersende karakter aan het
verliezen. In veel steden is het niet meer dan een parasitair gezwel,
dat kunstmatig door toeristen en forensen in leven wordt gehouden.
Macht en aanzien van kerk en
centraal gezag zijn razendsnel afgenomen, terwijl commerciële
diensten en informatie decentraal, huis aan huis kunnen worden
geleverd. Mijn overbuurman zie ik zelden - ik heb hem al wel eens
een e-mailtje gestuurd; het is een uiterst sociaal mens, maar de
kans dat ik hem in een café in de stad ontmoet, is te verwaarlozen.
Voor mijn gevoel woont hij ongeveer even ver weg als een vriend aan
de andere kant van de stad of een kennis in Rotterdam.
De moderne stad is niet meer
ruimtelijk en hiërarchisch, maar plat en decentraal. Dat oogt niet
zo lekker op de flipover, je kunt er beleidsmatig maar weinig eer
mee inleggen, maar het is onmiskenbaar waar we heengaan - al
tientallen jaren. Bedrijven, van supermarkten tot disco's en
bioscopen, verplaatsen zich naar de periferie, en de stadscentra
lopen leeg. De ontwikkeling van de agglomeratie Nederland is nog
slechts een kwestie van tijd - en de warme verhalen van planologen
over het kloppende hart van de stad zijn al lang nostalgische
schwärmerei.
Maar wat dan? Blijft er van de stad
niets anders over dan een amorfe, ongestructureerde plas gebouwen,
een soort opgevouwen lintbebouwing zonder eind? Een beetje wel,
vrees ik. Een alternatief, dat hier en daar eigenlijk al vanzelf
ontstaat, is de oudtestamentische manier waarop steden in onder meer
het Midden-Oosten zich hebben georganiseerd. Een werkelijk centrum
ontbreekt daar vaak, maar ieder ambacht, elke discipline is
geconcentreerd in een eigen straat of wijk - van de straat der
schrijvers tot de kippenslachterssteeg. Misschien is de Witte Dame
wel een voorbode van zo'n nieuwe stadsinrichting. Hoe dan ook: de
rigide, centralistische organisatie van onze steden heeft zijn
langste tijd gehad.
En dan... dan zou je eigenlijk
kunnen zeggen dat Eindhoven een voorsprong heeft. Van oudsher hebben
we niet één centrum, maar een stuk of vijf, zes. De bevolking
bestaat enerzijds uit afstammelingen van de bevolking van de
oorspronkelijke dorpen, anderzijds uit immigranten die maar zelden
kwamen met het idee om zich hier definitief te vestigen, maar die
zich thuis voelden in zo'n prettig onoverzichtelijke agglomeratie.
Buiten planologen en bestuurders zullen maar weinigen zich echt iets
gelegen laten liggen aan een traditioneel stadscentrum.
En in plaats van krampachtig te
pogen dat typische minderwaardigheidscomplex van de nieuwe stad weg
te werken, zouden we moeten proberen de problemen voor te blijven.
De aantrekkingskracht van de Eindhovense binnenstad moet dan ook
niet worden vergroot, maar juist verkleind. Door bijvoorbeeld de
stedelijke functies van de oude kernen van Stratum, Gestel, Tongelre,
Woensel en Strijp te versterken, zouden we al veel grotestadsellende
kunnen vermijden.
We zouden misschien ontkomen aan de
noodzaak om over twintig, dertig jaar een reddingsplan voor de
Eindhovense binnenstad op te stellen - en we zouden de rest van
Nederland nu al kunnen laten zien dat er heel goed, veel beter
zelfs, valt te leven in een stad zonder hart.
Mels Dees