Teksten

Home

  Lezing stadsgesprek januari 1999

 

 
 

 

 

 

 

 

 

 

 

Leven zonder hart

 

 

Het is, dat de meesten van ons er het geld niet voor hebben, en dat de Zoveelste Nota Ruimtelijke Ordening hel en verdoemenis predikend dwarsligt, maar anders... anders zou het merendeel van de Nederlanders - ikzelf eigenlijk niet uitgezonderd - maar één type huis bewonen. Volgens de polls willen wij allemaal een aangenaam in het groen gelegen, lichtelijk kitscherig villaatje, op méér dan gehoorsafstand van de buren, en ver van ieder centrum verwijderd.

Daarin staan we niet alleen. Belgen en Amerikanen denken er net zo over, en daar is onze burgermansdroom al een heel eind werkelijkheid geworden.

Het levert buitenwijken op die niet fraai zijn om naar te kijken, en hemeltergend saai, maar met héél tevreden bewoners. Wij Nederlanders nemen ogenschijnlijk nog genoegen met met een belabberd surrogaat - de rijtjeswoning - maar je hoeft maar door een nieuwbouwwijk te lopen en op de aankleding van onze doorzonwoningen te letten om te zien wat de geheime ambities van de gemiddelde Nederlander zijn.

 

Planologen doen hun uiterste best om ons op andere ideeën te brengen - tot voor kort met enig succes. We vergaten gedwee onze geheime villaatjes en lieten ons in flats en dure stadsappartementen schuiven. Helaas, de huidige projectontwikkelaar en consument laat zich steeds minder de wet voorschrijven. We hebben centen en, Vinex of geen Vinex, Nederland wordt onverbiddelijk volgebouwd met - nou ja bijna droomwoningen. Afgezien van de gevolgen voor milieu, verkeer en de bestuurlijke structuur, gaan de steden er ook anders uitzien: ze raken verloren temidden van de eindeloze suburbs.

 

Maar, zoals alle planologen weten: steden horen een centrum te hebben. Steden die in deze eeuw zijn ontstaan of groot geworden - zoals Eindhoven - worden in planologenland meewarig bejegend: het zijn steden zonder hart. Een èchte stad heeft één centrum, waar de magistratuur, de commercie en de clerus elkaar op goed-Hollandse wijze hebben gevonden - al in de Middeleeuwen, als het even kan.

Amsterdam is natuurlijk het kleuterschoolvoorbeeld. Dàt is nog eens een stad - de natte droom van de Nederlandse planoloog: een prachtige, organisch gegroeide plattegrond, een meesterwerk van concentrische ringen waaraan je moeiteloos de meest platvloerse metaforen en halfbakken theorieën kunt ophangen. Hèt model om gemankeerde nederzettingen als Eindhoven de oren mee te wassen - de planners likken hun lippen af, trekken hun viltstift en zetten nog eens een vers velletje op hun flipover.

 

Maar is dat wel zo? Heeft een stad een centrum nodig? Heeft die fraaie concentrische vorm van de grachtengordel nog wel een functie? Het Amsterdamse centrum is de laatste decennia behoorlijk in de soep gelopen: van de Kalverstraat rest niet meer dan een ordinaire koopgoot, de wallen zijn reddeloos verpauperd en het straatbeeld wordt bepaald door tourist traps en vliegende winkels.

Zo zijn de oorspronkelijke bewoners van de Jordaan, handwerkslieden die de rijke grachtengordel bedienden, gevlucht naar Almere, terwijl hun buurt is overgenomen door boetieks, binnenhuisarchitecten en ander modieus volk. Het leven van de meeste inwoners van Amsterdam leven heeft niets meer te maken met de plaats waar ze wonen. Wie er gewoond heeft, weet het: de stad bestaat uit honderden, zo niet duizenden dorpsgemeenschappen van niet-Amsterdammers - nagenoeg zonder onderling contact. En vrijwel allemaal mijden ze hun veelgeroemde centrum als de pest, het overleverend aan junks en toeristen.

 

Dus ja, 'Eindhoven een stad met een aantrekkelijk centrum ...?' Het klinkt alsof we dat wel kunnen missen. Want wàt en wie zal er worden aangetrokken door een aantrekkelijker centrum? Nog meer Blokkers, nog meer Kruitvaten, nog meer spijkerbroekenmaffia - je kunt je in gemoede afvragen of we daar wel geld en energie in moeten steken. Nog afgezien van de toenemende milieuproblemen en afnemende bereikbaarheid die een 'aantrekkelijker' centrum met zich meebrengt, lijkt het hele idee een achterhaalde zaak.

Niet alleen in Amsterdam is het fout gelopen - je ziet het ook aan de uitgebrande binnenstad van Detroit of de peperdure lege verpakking die de Parijse cité is geworden: het stadscentrum is zijn Middeleeuwse, alles overheersende karakter aan het verliezen. In veel steden is het niet meer dan een parasitair gezwel, dat kunstmatig door toeristen en forensen in leven wordt gehouden.


 

Macht en aanzien van kerk en centraal gezag zijn razendsnel afgenomen, terwijl commerciële diensten en informatie decentraal, huis aan huis kunnen worden geleverd. Mijn overbuurman zie ik zelden - ik heb hem al wel eens een e-mailtje gestuurd; het is een uiterst sociaal mens, maar de kans dat ik hem in een café in de stad ontmoet, is te verwaarlozen. Voor mijn gevoel woont hij ongeveer even ver weg als een vriend aan de andere kant van de stad of een kennis in Rotterdam.

De moderne stad is niet meer ruimtelijk en hiërarchisch, maar plat en decentraal. Dat oogt niet zo lekker op de flipover, je kunt er beleidsmatig maar weinig eer mee inleggen, maar het is onmiskenbaar waar we heengaan - al tientallen jaren. Bedrijven, van supermarkten tot disco's en bioscopen, verplaatsen zich naar de periferie, en de stadscentra lopen leeg. De ontwikkeling van de agglomeratie Nederland is nog slechts een kwestie van tijd - en de warme verhalen van planologen over het kloppende hart van de stad zijn al lang nostalgische schwärmerei.

 

Maar wat dan? Blijft er van de stad niets anders over dan een amorfe, ongestructureerde plas gebouwen, een soort opgevouwen lintbebouwing zonder eind? Een beetje wel, vrees ik. Een alternatief, dat hier en daar eigenlijk al vanzelf ontstaat, is de oudtestamentische manier waarop steden in onder meer het Midden-Oosten zich hebben georganiseerd. Een werkelijk centrum ontbreekt daar vaak, maar ieder ambacht, elke discipline is geconcentreerd in een eigen straat of wijk - van de straat der schrijvers tot de kippenslachterssteeg. Misschien is de Witte Dame wel een voorbode van zo'n nieuwe stadsinrichting. Hoe dan ook: de rigide, centralistische organisatie van onze steden heeft zijn langste tijd gehad.

 

En dan... dan zou je eigenlijk kunnen zeggen dat Eindhoven een voorsprong heeft. Van oudsher hebben we niet één centrum, maar een stuk of vijf, zes. De bevolking bestaat enerzijds uit afstammelingen van de bevolking van de oorspronkelijke dorpen, anderzijds uit immigranten die maar zelden kwamen met het idee om zich hier definitief te vestigen, maar die zich thuis voelden in zo'n prettig onoverzichtelijke agglomeratie. Buiten planologen en bestuurders zullen maar weinigen zich echt iets gelegen laten liggen aan een traditioneel stadscentrum.

 

En in plaats van krampachtig te pogen dat typische minderwaardigheidscomplex van de nieuwe stad weg te werken, zouden we moeten proberen de problemen voor te blijven. De aantrekkingskracht van de Eindhovense binnenstad moet dan ook niet worden vergroot, maar juist verkleind. Door bijvoorbeeld de stedelijke functies van de oude kernen van Stratum, Gestel, Tongelre, Woensel en Strijp te versterken, zouden we al veel grotestadsellende kunnen vermijden.

We zouden misschien ontkomen aan de noodzaak om over twintig, dertig jaar een reddingsplan voor de Eindhovense binnenstad op te stellen - en we zouden de rest van Nederland nu al kunnen laten zien dat er heel goed, veel beter zelfs, valt te leven in een stad zonder hart.

 

 

Mels Dees