Teksten

Home

  Column in de Uitkrant, 1993

 

 
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BOUWEN, BOUWEN

 

Toegegeven, onbevooroordeeld was ik niet, toen ik op een sombere dag in januari naar het nieuwe Kunstmuseum der Stadt Bonn afreisde. Wéér een museum erbij; wéér een uitbreiding van de lintbebouwing van musea en kunsthallen die langs de Rijn is ontstaan. De door Axel Schultes ontworpen betonnen kolos bleek echter nog erger dan de rest.

  Een entree, voorzien van tientallen meters hoge, functieloze zuilen, en met afmetingen die herinneren aan minder frisse episodes uit de Duitse architectuurgeschiedenis; een reusachtige hal met receptiedesks en, als enige aanduiding dat het hier om kunst gaat, met posters aan de muur. Eenmaal de imposante waaiervormige trappen opgelopen, blijkt de expositie volkomen verwisselbaar met de collecties 30, 50 of 100 kilometer verderop. Een kamertje Baselitz, een kabinetje Penck, drie Richters op een rijtje: alle verplichte nummers zijn keurig over zaaltjes verdeeld.

  Me drukkend bewust van de pretentieuze leegte en overbodige praal om mij heen loop ik van de ene ruimte in de andere. Zelfs Beuys en Palermo lijken hier vlak en onecht. In verhouding tot de megalomane betonconstructie eromheen zijn de werken vrijwel tot bijzaak gereduceerd. Vluchtend naar de uitgang kom ik een ronddolende schoolklas tegen, die klierend en blèrend protesteert - ik voel met ze mee.

  Goddank is de schaal van de kunsthal ernaast iets minder provocatief. Naast een akelige new-age tentoonstelling, is er een expositie van maquettes ingericht die een beeld geeft van de recente golf museumarchitectuur. Vreemd - vrijwel zonder uitzondering doen de ontwerpen nu al gedateerd aan, zelfs al zijn ze, zoals Mendini's ontwerp voor het Groningse museum, nog niet eens uitgevoerd. De enige opvallende maquette is die van de Kunsthalle Dresden, gemaakt door Frank Stella. Het is, ruimtelijk en economisch, nog niet goed voor te stellen hoe dit ontwerp gerealiseerd zou moeten worden, maar het model ademt een verfrissende openheid, in tegenstelling tot de andere ontwerpen, die stuk voor stuk hetzelfde basisconcept volgen: gesloten, classicistische cultuurbastions.

  Ook op het forum over museumarchitectuur, waar ik later die dag beland, worden geen vragen gesteld. Het museum is een vaststaand gegeven. De enkele uitgenodigde kunstenaars (Lüperz, Rainer) worden, voor zover ze iets te melden hebben, genegeerd. Niemand van de architecten die zich afvraagt waarom het museum - een negentiende-eeuwse uitvinding tenslotte, vergelijkbaar met de typemachine, de geniale kunstenaar en de vélocipède - zich in zo'n plotselinge populariteit verheugt, en of het nog dezelfde functie dient te hebben als voorheen.

  In de auto, op de terugweg, groeit mijn verbazing verder uit (niets dat zo tot nadenken stemt als de Duitse Autobahn bij nacht). Overal in West-Europa, in Duitsland en Frankrijk, maar ook in Amsterdam, Maastricht en Groningen wordt koortsachtig ontworpen en gebouwd. Hier en daar ontstaan discussies over de formele kwaliteiten van de architectuur, maar de fundamentele vraag naar de plaats en functie van het museum komt zelden aan de orde. Er heerst een miljarden verslindende collectieve bouwwoede die vaak meer geïnspireerd wordt door politieke motieven en prestige dan door de kunst of de samenleving, maar niemand die vragen stelt. Het doet een beetje denken aan de golf van baksteengotiek die het zuiden van Nederland een eeuw geleden overspoelde: tot in de kleinste gehuchten werden reusachtige kerken en kloosters opgetrokken - waarvan de eerste al na enkele decennia werden gesloopt.

  Laten we eens de eenvoudigst denkbare definitie van een museum nemen: het museum als een lijst. Natuurlijk is een museum meer, maar niet zovéél meer. Een museum beschermt, conserveert en schept afstand tussen de kunstwerken en de buitenwereld; een museum dient om kunst te tonen - de rest is een zaak voor technici, kunsthistorici, de middenstand.

  Wat is een goede lijst? Na de Tweede Wereldoorlog liet Sandberg de ornamentele lijsten rond de van Goghs in het Stedelijk Museum verwijderen, en verving ze door eenvoudige houten latjes. Consternatie alom, maar het moest. Want niet alleen de lijsten gingen eraan - het museum zelf kwam op losse schroeven te staan. Stanley Brouwn ging wandelen, On Kawara verstuurde telegrammen en Robert Smithson groef een spiraal in Drenthe. Dat is alles geschiedenis natuurlijk: de spiraal van Smithson is inmiddels verzand en Brouwn geeft tegenwoordig les. Maar dat we ook weer musea bouwen, gewoon, alsof er niets gebeurd is, zou op zijn minst verbazing moeten wekken.

  Op bewolkte dagen kan ik in al die nieuwe Kulturpalaste weinig méér zien dan consoliderende, zo niet regressieve gebaren. Een pas op de plaats die voortkomt uit een afnemend vertrouwen in de kunst om ons perspectieven te bieden. En die, in een soort perverse samenhang daarmee, wordt ondersteund door het bestuurlijke establishment dat zich eindelijk geen zorgen meer hoeft te maken: paleizen voor een tandeloze kunst die niet meer spreekt, maar mummelt.

 

 

Mels Dees