Tweegesprekken
Je hebt dichters en schrijvers. Het stereotype
beeld van een romanschrijver is dat van de ambachtsman of -vrouw, die
langzaam, gestaag en in eenzaamheid een monument van woorden opbouwt,
een autonome wereld van taal die alleen aan de eigen wetten gehoorzaamt.
Dichters zijn anders. Dichters zijn niet zozeer aan een bouwwerk bezig,
maar meer in een gesprek gewikkeld. Ze reageren direct op leven, lijden
en liefde. Hun werk is compacter maar ook vluchtiger, soms
onbegrijpelijk als je de achtergronden niet kent.
Natuurlijk zijn er dichters die werken als
schrijvers en andersom, maar de tegenstelling is reëel. Hij komt ook in
bijna alle kunsten voor. Je hebt beeldend kunstenaars wiens werk zich
autonoom ontwikkelt – het ene werk komt volgens een interne logica voort
uit het andere. Pas achteraf kun je het misschien interpreteren en
verbindingen met het ‘echte’ leven leggen. Andere beeldend kunstenaars
gaan in op alles wat hen overkomt. Kinderen, verhuizingen, reizen -
zelfs het nieuws of het weer is soms direct terug te vinden in hun werk.
Veel, misschien vooral vrouwelijke kunstenaars, zullen dit patroon
herkennen, maar weinigen zullen hun werk zó dicht op de huid van het
dagelijks leven maken als Carola Mokveld.
Ze is zelf de eerste om aan te geven dat haar
gezin en het leven van alledag de belangrijkste invloeden zijn op haar
werk. Een strandvakantie resulteert in – samen met de kinderen gemaakte
– collages van schelpen en stenen. Tijdens een ziekte maakt ze kleine
boekjes in bed, genaaid van snippers en fragmenten papier. Bij zijn dood
wordt een gekoesterde vlieger van haar vader beschilderd tot wandobject.
Zodra haar dochtertje aan haar eerste communie toe is, ontstaan er
series beschilderde jurkjes.
Tussen leven en kunst wordt een voortdurende
communicatie in stand gehouden. Zelfs in Carola Mokvelds grotere, wat
meer autonome werk zie de tweedeling terug – symmetrieën waarbij één
helft van het werk in dialoog lijkt te zijn met de andere.
Kunst als tweegesprek.
Dialogues
You’ve got two kinds: writers and poets. The
accepted image of a writer is a craftsman (or woman) who slowly,
laboriously and in solitude, constructs a monument of words, an
autonomous written world which only follows its own rules. Poets are
different. Most poets are not so much building something as being
involved in a dialogue. They react directly to living, loving and
losing. Their work is denser but also more transient, sometimes
incomprehensible if you don’t know the background.
Of course there are poets who work like writers
and vice versa, but the opposition is real. It occurs in most arts.
There are visual artists whose work develops in an autonomous way – one
work arising from the other according to an internal logic. Only
afterwards is it possible to interpret it and make connections with
‘real’ life. Other visual artists respond to whatever happens to them.
Children, removals, trips abroad – their work can sometimes even be
traced back to the daily news or the weather. Many artists – maybe women
artists in particular – will recognise the pattern, but few of them will
be working so close to daily life as Carola Mokveld does.
She herself will be the first to say that her
family and day-to-day life are the most important influences on her
work. A beach holiday will result in collages of shells and stones –
made together with the children. During an illness she creates tiny
booklets in bed, sewn out of scraps and clippings. At her father’s
death, she paints his favourite kite to become a wall object. As soon as
her daughter reaches the age for her first Communion, she starts on a
series of painted dresses.
A continuous communication between life and art
is kept up. Even in Carola Mokveld’s larger, more autonomous work you’ll
recognise the duality - symmetries in which one part of the work seems
to be involved in a dialogue with the other.
Art as a dialogue.